Zeeuws woordenboek

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
'ombreke

ombreke(n) (landbouwterm): oppervlakkig omploegen de stoppels onderploegen: geg. d. Sch. (Zr.); Z.V.W. (Rtc.); Ofl. (Azn.). Aant.: volg. Dl. opbreke(n).
Zie:
valte(n).

synoniem(en) - 'ombreken
'omgae

omgae(n) (klemtn. op gae(n))1); bv.: Dà kajje nie omgae(n): vermijden ontlopen: m.m. geg. d. W. (omg. Mdb.; Ok.; Grij.); Z.B. (Gs.; Kpl.; Wmd.); N.B. (Col.); T. (Mtd.); Sch.-D. (Kwv.; Otl.; Ow.) vooral ouderen.
Opm.: voor lett. bet. een omweg maken.
Zie:
om(me)gae(n).
1) van deze en volgende samenstellingen tot omklaoie(n) is de vorm met omme- niet gegeven.

synoniem(en) - 'omgaen
'omgevige

omgevige omgeving: Z.B.; N.B. (Col.); T. (Mtd.; Scherp.; Anl.; Po.); Sch.-D. (Zr.; Elm.; Srd.; Zn.; Ng.; Rns.; Sjl.). Aant. Ng.; Rns.: ouderw.
Opm.: overig. omgevieng(e) doch zie:
bejegenienge.

'onweer

in de uitdr.: Onweer in dood 'out, 'n 'êêle winter koud: als het in de herfst onweert, krijgt men een strenge winter: ZVW. Laat op 't jaar onweer, dà 's 't afgaan van de zeume:r laat op het jaar onweer is het afscheid van de zomer: ZVW.