Term | Betekenis |
---|---|
bandgeld |
bandgeld fooi a. d. knecht gegeven die op de koopdag de paarden of koeien voorleidde: W. (Osb.; Grij.; Dob.); Z.B. (Kn.; Ier.); N.B. (Wsk.); Z.V.W.; L.v.Ax.; Pl.; Wdo. de fooi voor paarden bedroeg
|
bandvast | bandvast (lett. v. e. dier dat steeds vastgebonden staat); overdr. Z'is aoltied bandvast: ze is altijd gebonden: Z.B. (Hkz.; Ktg.; Kpl.; Ier.). |
bang | bang(e) 1. bang: le ister bange van: bang voor: W.; Z.B.; Z.V.W.; L.v.Ax.; gewoner: benau:wd zie
|
bange |
bange(n) in: 'ange(n) en bange(n). Zie
|