Zeeuws woordenboek

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
bangebroek

bangebroek bangerd: W. (Mdb.; Vs.; Grij.; Ok.; Dob.); T. (Tln.); Z.V.W. (Gde.); Z.V.O. (Hlt.).
Zie:
bangeschieter;
benauwderik;
broekschieter;
schietebroek.

bangeripper

bangeripper bangerik: geg. Wdo.; alleen daar bev.
Zie:
bangeschieter;
schouwschijter.

banje

banje Verlof van Banje: wegkruipertje m. aftelpaal (buut): geg Z.B. (Hkz.); niet bev.

synoniem(en) - banje
banke

banke(n) klaarspelen: 'k Zal 't wel banke: D. (Bns.); G. (Gdr.); Ofl. (Mdh.; Smd.).

synoniem(en) - banken