Zeeuws woordenboek

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
banroe

de banroe roede of paal. tot steun onder het strodak bevestigd: Z.V.W. (Bks.; Cz.; Obg.).

banroeien

ban(d)roeien wilgen tenen ter bevestiging van het dakstro of -riet: Z.V.W. Aant. Njoos.; dunne wilgenstaken gebr. voor afheiningen.
Zie:
bindroeien;
dekroeien:
dekgêêrden.

synoniem(en) - bandroeien
bao

bao vader (kindertaal): W.; Z.B.; N.B.; Z.V.W. (Cz.; Hp.); L.v.Ax. (Ax.; Hok verdwijnend); soms baoje: L.v.Ax. (a. v.). Die:n grôôten 'ull¶k zei nog bao en poete: die grote jongen zegt nog 'pappie en mammie': Dob.
Als bijnm.: W. (Dob.); Z.V.W. (Hp.); Da's ter êên van Jewannes Bao: Dob.

baoie

'n baoie meneer een banjerheer een hele meneer: Sch.-D. (Srd.; Ng.; Bns.).