Term | Betekenis |
---|---|
bosten |
te-bo(r)ste(n) -bosse(n)1) te berste zodat het hij barst: m.m. Z.eil.; Z.V.W. L.v.Ax.; L.v.H.; G.; Ofl.; zeld. Iett. gebruikt doch verg.: die appel is te-boste: beurs geg. d. Bh.; gewoon is: z'n eige(n) te bosten enz. frete(n): zich volproppen; le valt s'n eige te-borste: komt met een harde smak neer geg. d. Gdr.
|