Term | Betekenis |
---|---|
dagge |
synoniem(en) -
daggen |
daggeld |
daggeld in uitdr.: in daggeld stae(n) stao(n): 1. lett. b. d. dag (niet n. gelang v. h. verrichte werk) betaald worden: m.m. Alg.;
|
daggere | daggere(n) op en neer wippen (in bed; op z'n stoel): N.B. (Wsk.); Z.V.W. (Bks.; Obg.); L.v.Ax. (Ax.; Hok.); L.v.H. (Lam.; Gra.; Ksz.). Zit sò nie op ouwen stoel te daggeren: Lam. |
dajjen | dajjen aardappels: (kindertaal): geg. L.v.Ax.: alleen bev. d. inz. Hok. |