Term | Betekenis |
---|---|
dalk | |
dalke | dalke(n) verveeld zitten doen: Sch. (Srd.); vooral: ronddalke(n): vervelend doelloos heen en weer lopen: G. (Odp.); Ofl. (Mdh.; Smt.; Azn.); dwalke(n): Hie dwalkt mar over de straete: loopt doelloos over straat: Gdr.; Mdh. |
damme |
damme(n) afdammen: W. (omg. Mdb.; Osb.); Z.B. (Wolf.); in 't bz. m. vloedplanken beveiligen: Z.B. (Hkz.); Sch.D. (Dsr.; Rns.; Bh.; Nwk.); Ofl. (Odt.).
|
dammegat |