Term | Betekenis |
---|---|
kadondertj |
kadondertj kedondertje manshoed met lage bol pothoed: Z.B.; N.B.; T. (Tln. Scherp.); Phi.; Sch.-D.; L.v.Ax.; G. Ofl.; Aant.: kedundertje: ler.; kadoldertje kedoldertje (in 't bz. voor de ronde boerenhoed): W. (Mdb.; Osb.); N.B. (Col.); Sch. (Kwv.); G.; Ofl. (Mdh.).
|
kadukelik | kadukelik ziekelijk van mensen wrak van voorwerpen; W. (Mdb. en omg.; Vre.; Osb.; Dob.); Z.B. (Ktg.; Kpl.; ler.; Kn.); Z.V.W. (Cz.; Sdk.; Bvt.; Rtc.); L.v.H.; Wdo.; kedukkelijk: L.v.Ax.; Phi. |
kae |
de kae 1. lage dijk langs het water: Z.B. (Hkz.; Ktg.; Kb.; Rll.); T. (Tln.; Scherp.; Ovm.); Sch.-D. (Ng.; Rns. Bns.); Ofl. (Mdh.; Odt.; Ogp.)
|
kaebel | kaebel kaobel kabel(touw): m.m. Alg. 2. kaebel kavel: zie |