Zeeuws woordenboek

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
kadondertj

kadondertj kedondertje manshoed met lage bol pothoed: Z.B.; N.B.; T. (Tln. Scherp.); Phi.; Sch.-D.; L.v.Ax.; G. Ofl.; Aant.: kedundertje: ler.; kadoldertje kedoldertje (in 't bz. voor de ronde boerenhoed): W. (Mdb.; Osb.); N.B. (Col.); Sch. (Kwv.); G.; Ofl. (Mdh.).
Opm.: zowel de ronde boerenhoed met opstaande rand als de burgerbolhoed (pothoed) wordt zo genoemd de laatste wordt d.d. boeren-burgemeesters bij de boerendracht gedragen.
Zie:
boerekaes
'ondekotje.

kadukelik

kadukelik ziekelijk van mensen wrak van voorwerpen; W. (Mdb. en omg.; Vre.; Osb.; Dob.); Z.B. (Ktg.; Kpl.; ler.; Kn.); Z.V.W. (Cz.; Sdk.; Bvt.; Rtc.); L.v.H.; Wdo.; kedukkelijk: L.v.Ax.; Phi.

kae

de kae 1. lage dijk langs het water: Z.B. (Hkz.; Ktg.; Kb.; Rll.); T. (Tln.; Scherp.; Ovm.); Sch.-D. (Ng.; Rns. Bns.); Ofl. (Mdh.; Odt.; Ogp.)
2. aarden walletje als afscheiding tussen twee eigendommen: W. (Kod.); Z.B.; T.; Sch.-D.; G.; Ofl. (Mdh. Azn.); Aant. Kn.; Wde.: de Kaediek eigennm. v. e. lage dijk tussen de polders Kruinigen en Waarde.
Zie:
doe:l;
dricht;
krabbediekje;
wêêr.

kaebel

kaebel kaobel kabel(touw): m.m. Alg.

2. kaebel kavel: zie
kaevel;
kaebele(n);
kaevele(n);
kaebelgrippe;
kaevelgrippe.