Term | Betekenis |
---|---|
kadee | kadee kedee vrouw die zich erg voelt bijdehandse bazige vrouw: W. (omg. Mdb.; Osb.; Ok.; Dob.); Z.B. (Hkz.) T. (Tln.; Scherp.); Sch.-D. (Kwv.; Bwh.; Nwk.); Z.V.W. (Rtc.); L.v.Ax. (Nz.); G.; Ofl. (Mdh.; Smd.; Azn.); vrouw van losse zeden: Z.V.W. (Bks.; Cz.); 'n vie:ze vule kadee: een vuilpoets v. e. vrouw; Zeld. v. e. man 't is 'n kadee: een rare snuiter geg. d. Nz.; Pl.; verkl. vorm gunstiger: 'n kadeetje kedeetje: nufje kwiek knap meisje: W.; Z.B. (Hkz.; Bld.; Ktg.; Kpl.; Kn.; Kb.); N.B. (Col.); T. (Tln.; Po.); Phi.; Sch.-D.; Z.V.W. (Gde.; Bvt.; Rtc.). |
kadeinen |
kadeinen le zit in de kadeinen (ke(r)deinen): in de moeilijkheden: W. (omg. Mdb.; Amd.; Kod.; Osb.; Ok.; Grij.; Dob.; Mlk.; Ztl.); in de kedémen: Aag.; de kalodeine: Wkp.; de kakedeine: Dsr.; de kedieter: Rtc.
|
kadoldertje |
kadoldertje kedoldertje zie
|
kadondertj |
kadondertj kedondertje manshoed met lage bol pothoed: Z.B.; N.B.; T. (Tln. Scherp.); Phi.; Sch.-D.; L.v.Ax.; G. Ofl.; Aant.: kedundertje: ler.; kadoldertje kedoldertje (in 't bz. voor de ronde boerenhoed): W. (Mdb.; Osb.); N.B. (Col.); Sch. (Kwv.); G.; Ofl. (Mdh.).
|