galge

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
galge

galge gallge (beh. Iett. A.N. galg): 1. bretel; Z.eil.; Z.V.W. (Bks.; Cz.; Gde.; Obg.); L.v.Ax.; G.; Ofl.; nst. galgen gallgen mv. galgers gallgers geg. d. W. (Mdb. en omg.; Njoos.; Lrs.; Wkp.); L.v.Ax.
2. Iederen koker a. h. paardentuig: W. (Njoos.; Rtm.; Lrs.); T. (Ovm.); Sch.-D. (Zn.; Bwh.; No.; Bns.); Z.V.W.
Zie:
'ôôze;
truite.
3. scheepsterm: ring a. d. mast waar aan de leuter bevestigd is: G. (Gdr.). F. en T. 29.
Uitdr.: Vò (enz.) strop en gal(l) op groe:ie(n): voor galg en rad -: m.m. W. (omg. Mdb.; Ok.; Grij.); Z.B.; N.B. (Kg.); Sch.-D. (Zr.; Ng.; Ekz.; Bns.); Z.V.W. (Bks.; Gde.; Rtc.).