Term | Betekenis |
---|---|
tas | tas (d'n) de bergplaats voor graanschoven hooi in de schuur: Alg. ook de daar opgeslagen voorraad wordt wel aldus genoemd. Aant. Njoos.: d'n tas (de tassen) vormen het middengedeelte van de schuur ze zijn breder en hoger dan 't vek de vekken die zich in het zijschip v. d. schuur bevinden. De lege tas wordt ook voor andere doeleinden gebr. o.a. wordt de merrie er ondergebracht tegen de tijd dat ze zal kachelen (haar veulen zal werpen) vandaar de merrie moet (mot) in d'n tas: m.m. W. (Amd.; Ok.; Grij.; Aag.; Wkp.); N.B. (Col.; Kg.); T. (Mtd.); Sch.-D. G. (Gdr.); Ofl. (Mdh.); scherts. v. e. vrouw gezegd die in het kraambed moet: Moet mot ze wì(r) in d'n tas? geg. d. Amd.; Ok.; Grij.; Wkp.; Serk.; Hsd.; Elm.; Nwk.; Gdr.; Mdh. |