Term | Betekenis |
---|---|
zakopouwer | de zakop(h)ouwer lett. degeen die bij het vullen van de zakken met koren aardappelen enz. de zak ophoudt; m. d. bijgedachte degeen die er niet veel bij te doen heeft of die er niet van profiteert geg. d. Gdr.; verg. bij zak: ie kan moet de zak op(h)ouwe(n). |