Term | Betekenis |
---|---|
'oestbigge |
oestbigge 1) in augustus geboren big: geg. d. N.B. (Kg.); Sch.-D. (Zr.; Ng.; Dsr.; Rns.; Bh.; Hsd.; Ow.).
|
'oestbrôôd |
oestbrôôd krentenbrood op de dag dat de oogst binnen is gegeten: geg. d. Z.B. (Wolf.) die aantekent: zo mogelijk gebakken van meel v. d. nieuwe oogst.
|
'oeste |
oeste(n) oogsten.
|
'oestere | oestere(n) oesters verzamelen op e. oesterperceel: Z.B. (Ktg.; ler.; Kn.; Wmd.); D. (Ow.); meer in 't alg.: in de oesterkweek of -handel zijn: Kn. |