foetere
|
- doordrammen, aandringen (bijvoor beeld dat iemand moet opschieten), mopperen geg. d. Ier. Foetert toch nie zà; je zie toch a'k besten doen om op tied te zien voe de verjaerienge van tante Marjan: Zie: vetere(n).
- lang achtereen hardlopen, geg. d. W (Vwp).
- in de uitdr.: zitten te foeteren: zitten te prutsen: ZVO-zd (Kw). : veuge len; keutelen; karaten; akkefieken; munneken; zachelen.
synoniem(en) -
foeteren
|
fokke
|
fok, zeil voor de mast of aan de voorste mast van een zeilschip, in de uitdr.: defokke uut'ouwen: het mikpunt, slachtoffer zijn: geg. d. Ier. Zie: baol; zak.
|
folen
|
tobben, in de uitdr.: zitten Jolen: zitten prutsen: LvH. Je moe nie Zo mee die jonge katten zittenfooien: Hek Vgl.: foole(n), WZD 242ab. Zie: veugele(n), meraokele(n); keutele(n); karotse(n); luntere(n); voetere(n); fiestere(n); akkefieke(n); munneke(n); zachele(n); walte(n); heutebeute(n); tobbele(n); dutse(n); sobbedobbe(n); mezeere(n).
|
Fongers
|
in de uitdr.: d'r êên op de Fon gers zetten: op stang jagen: geg. d. Sis. Aant.: Fongers is een oud merk (heren-)fiets. Zie: wit; kasse; oplae te(n); opstaerte(n); buier. fontielslangetje, slangetje aan een fietsventiel, ZVW. Zie: sepapje.
|