Term | Betekenis |
---|---|
karre | |
karreman | vuilnisman, in de uitdr.: op vriedag kwam de karreman de vangpitjes uutscheppe: op vrijdag kwam de |
kasdeure | in de uitdr.: te(g)hen de kasdeure opvliege(n): gezegd wanneer men erg veel honger heeft: SchD (Bns); T |
kasje |