Term | Betekenis |
---|---|
schup | |
schuren | in de uitdr.: z'n tannen schu ren: z'n tanden poetsen: ZVW. Zie: schu:re(n) WZD p. 858a. |
schutskööie |
getimmerte van zware balken die geen gesloten wand vorm den, met rieten dak, gevormd door 4 dakvlakken, Aant. Dsr: ieder dorp op SchD had er vroeger een voor het tijde lijk onderbrengen van loslopend vee; de eigenaar kon het tegen betaling van een bepaalde vergoeding terugkrijgen. Aant. Kwd: zelfde geldt voor ZB; de schutskooie stond vaak bij de vaete. Vgl.: schot(te); schottekooie; schotter WZD 849. |
schuttelen |
in de handen door elkaar schudden van bijv. dobbelstenen of lootjes, geg. dr. Nz. |