Term | Betekenis |
---|---|
viengerliengen |
ogen aan achtersteven waarin roerhaken passen, geg dr. Ier; SchD (Bns). Deze constructie maakt het mogelijk dat het roer bij evt. vastlopen van het schip op de slikken of een zand bank, omhooggetrokken kan worden of vanzelf omhoog schuift. De latere uit voering werd voorzien van een glijstang in de vingelingen waardoor het schuivende bereik groter werd en het roer er niet uitliep. |
vierklauwens |
hals-over-kop, LvH; ZVO-zd. Vgl.: bots. |
vlêêgen | let. vlagen, witte en lichtgele striepen van de kèrremelk in de versge karnde boter, ZB (Gpol; Lwd). |
vleisblok |
hakblok, W (Osb; Rtm; Vwp); ZVW (Zzd); LvH. Vgl.: kap blok; kapbulle (etc.). |