stoeien, geg. d. Sis; Wtk: djokkeleuren; Hkt. Aant.: te Hkt 'op z'n Frans' uitgesproken: zjokkeleuren. Zie:kallewuiten; dundere(n); rakke(n); tikketêêle(n); angae(n); munneke(n); jakke(n); frossele(n)