lachen

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
lachen
  1. in de uitdr.: je wiel dat lacht: er zitin de uitdr.: je wiel dat lacht: er ziteen kronkel (slag) in je wiel: geg. d.Dsr. Vgl.: schelf WZD 827.2.
  2. zuurzoet lachen, als een boer diekiespijn heeft,in de uitdr.: ie lacht zóóschadelijk: Cz; je lacht mè (mao) je binnie blie: Kpl; Ax. Schaodeluk lach'n:niet van harte lachen: ZVW.