Term | Betekenis |
---|---|
wemelkont |
iemand die niet stil kan zitten, geg. d. Kod; Rtm; Kn; Tln; Phi: remelkont; G. Zie: wemel'out (2); wemelaor; wemelspil; toppen'out; 'orrel; wipmedóóze; rufeltute; rome laer; remelteste. |
wellekele |
het bovengronds opgemet selde deel van de welput, SchD (ook: kele van de welle). Zie: wellekop; kele (2) WZD p. 419a. |
weitje | |
wegzwittere |
met een schuddende, snel zwaaiende beweging van de hand wegjagen, geg. d. Kwd. Vgl: zwittere(n); uutzwitteren WZD p. 1027b. Zie: kattezwepe. |