Term | Betekenis |
---|---|
zandplaete |
zandplaete -plaot(e) 1. zandbank: m.m. Alg.; 2. (landbouwterm): zandig gedeelte i. d. bodem v. e. perceel land weiland: W. (Vwp.; Ok.); Z.B. (Gs.; Ktg.; Kn.; Ier.; Kb.). Sch. (Zr.; Elm.; Bh.); Z.V.W. (Bks.; Cz.; Rtc.); L.v.Ax (Ax.); ter verbetering v. d. bodem werd zulk een zandplaat uitgegraven soms werd het gewonnen zand verkocht voor wegenaanleg of voor eigen gebruik benut.
|
zandmolenaar |
zandmolenaar julikever (Polyphyllo fullo); alleen geg. d. Sch.-D. (Zr.; Zn.; Bh.; Hsd.; Bns.).
|
zakopouwer | de zakop(h)ouwer lett. degeen die bij het vullen van de zakken met koren aardappelen enz. de zak ophoudt; m. d. bijgedachte degeen die er niet veel bij te doen heeft of die er niet van profiteert geg. d. Gdr.; verg. bij zak: ie kan moet de zak op(h)ouwe(n). |
zakkebollen | zakkebollen onderaardse stengeldelen v. d. zegge (Carex cyperacaeae); deze zijn eetbaar door kinderen wel gegeten: zakkebollefreters: scheldnaam voor de inwoners van Ooltgensplaat. Door inz. geboortig uit Ogp. medeged. elders niet bev. |